Hoe werkt de beoordeling tijdens het rijexamen?
Tijdens het rijexamen beoordeelt de examinator of je veilig en zelfstandig kunt rijden.
En of je voldoende rekening houdt met andere weggebruikers.
De examinator let onder andere op:
  • Beheersing van de auto
  • Kijkgedrag
  • Of je goed voorrang verleent
  • Inhalen
  • In- en uitvoegen
  • Rijden op kruispunten en rotondes
  • Bijzondere verrichtingen (als je hiervoor geen vrijstelling hebt gekregen bij de tussentijdse toets)
Je krijgt tijdens het examen alle kans om te laten zien wat je kunt. Helemaal foutloos hoeft het niet te gaan, maar het moet natuurlijk wel veilig blijven. Het gaat om het totaalbeeld. Belangrijk is hoe je reageert op het verkeer en of je de situatie in de hand hebt. Kortom, de examinator beoordeelt of je voldoende kent en kunt om veilig en zelfstandig aan het verkeer deel te nemen

Op het parkeerterrein
Op het parkeerterrein doe je een ogentest. Je leest het kenteken van een stilstaande auto op ongeveer 25 meter afstand.
Als voorbereiding op de rit stelt de examinator jou enkele vragen over de auto.
Bijvoorbeeld over het checken van de motorvloeistof of de lampjes op het dashboard.
 
Als je de bijzondere verrichting goed hebt gedaan tijdens de tussentijdse toets, krijg je een vrijstelling. Dit betekent dat de examinator je op dat onderdeel niet meer toetst bij je praktijkexamen auto

Bijzondere verrichtingen.
  • In- en uitstappen.
  • Voorbereidings- en controlehandelingen.
  • In rechte lijn achteruit rijden.
  • Achteruit rijden van een bocht.
  • Parkeren in een haaks of schuin vak.
  • Fileparkeren. ( vooruit of achteruit )   
  • Omkeren door te steken.    
  • Omkeren door een halve draai.
  • Hellingproef.
  • De examenrit
De examenrit duurt ongeveer 35 minuten. Je rijdt voor een deel zelfstandig naar een bepaalde bestemming. Dit doe je met behulp van een navigatiesysteem. Voor het grootste deel rijd je op aanwijzingen van de examinator. Die kijkt of je veilig en zelfstandig rijdt.
Daarbij let hij onder meer op de beheersing van de auto, kijkgedrag en voorrang verlenen. Dat geldt voor alle zeven examenonderdelen.

De 7 tips op een rij:
Tip #1 - wegrijden
Tip #2 - rechte en bochtige weggedeelten
Tip #3 - kruispunten
Tip #4 - invoegen en uitvoegen
Tip #5 - inhalen en van rijstrook wisselen
Tip #6 - bijzondere weggedeelten
Tip #7 - bijzondere verrichtingen

Bijzondere verrichtingen Essentieel zijn:
  • belangen andere weggebruikers.
  • bediening/beheersing.
  • kijkgedrag.
  • voor laten gaan
De opdracht krijg je van de examinator en wat je moet tijdens het examen
De kandidaat krijgt in een straat of op een parkeerterrein een precieze

Opdracht voor een bijzondere verrichting.
Bijvoorbeeld: "In deze straat ga je de auto omkeren door te steken.” Vervolgens mag je zelf kiezen waar je dat doet in de straat. 
Bij de uitvoering is de leerling  zelf verantwoordelijk voor een goede voertuigbeheersing,een zekere vlotheid, het goed letten op ander verkeer, de keuze voor een veilige plaats en een milieubewuste uitvoering.
 
Veiligheid
Het kijkgedrag dient zo te worden afgestemd, dat men overtuigd is dat de verrichting veilig kan worden uitgevoerd. Ook tijdens de verrichting dient deze veiligheid geborgd te blijven. Hiervoor dient men gebruik te maken van de aanwezige spiegels en over de schouder te kijken. Aanvullend mogen hulpsystemen, zoals een achteruitrijcamera, worden gebruikt.

Beheersing van het voertuig
Goede voertuigbeheersing wil zeggen een juiste bediening van gas- en koppelingspedaal en de bedrijfs- en/of parkeerrem. Dit in combinatie met goed en tijdig sturen, daarbij rekening houdend met de omvang van het eigen voertuig. Bovendien wordt de verrichting zoveel mogelijk in een vloeiende beweging uitgevoerd waarbij niet zonder noodzaak wordt gestopt. 

Aangepast en besluitvaardig
Bijzondere verrichtingen worden niet zó traag uitgevoerd dat het overige verkeer, langer dan noodzakelijk, wordt gehinderd of kan worden gehinderd.

Belangen andere weggebruikers.
Voor en tijdens de uitvoering van elke bijzondere verrichting dient men zich ervan te overtuigen, dat de verrichting kan worden uitgevoerd zonder dat het overige verkeer meer dan noodzakelijk wordt gehinderd.

Voor laten gaan
Tijdens het uitvoeren van een bijzondere verrichting het overige verkeer voor laten gaan. Dit geldt ten opzichte van alle weggebruikers ongeacht uit welke richting zij naderen.

In rechte lijn achteruit rijden.
De bedoeling is om: over een lengte van ongeveer 20 meter in rechte lijn achteruit te rijden  achteruitrijdend nagenoeg evenwijdig aan de rijbaankant te blijven. Het bereiken van de afstand van ongeveer 20 meter wordt tijdens de les door de instructeur en tijdens het examen door de examinator aangegeven.

Plaats op de weg/plaats van handeling.
Stoppen op voldoende afstand van de rechterzijde van de rijbaan. Bij het tot stilstand komen staan de wielen weer in de rechtuit stand, indien gewenst mag het bovenlichaam dusdanig gedraaid worden, dat de rechterhand het stuur niet meer vast heeft met lage snelheid achteruit rijden. door middel van kleine stuurbewegingen nagenoeg evenwijdig aan de rijbaankant rijden stoppen na ongeveer 20 meter achteruit gereden te hebben. weer vooruit wegrijden.

Kijkgedrag
Voor en tijdens het recht achteruit rijden goed opletten.
Spiegels gebruiken ,en geven van/reageren op signalen
Vóór het wegrijden richting aangeven.
De richtingaanwijzer kort na het wegrijden buiten werking stellen.

Achteruit rijden van een bocht
De bedoeling is om:
  • een bocht achteruit te rijden.
  • achteruitrijdend nagenoeg evenwijdig aan de rijbaankant te blijven.
  • stoppen op voldoende afstand van de rechterzijde van de rijbaan.
  • bij het tot stilstand komen staan de wielen weer in de rechtuit stand.
  • indien gewenst mag het bovenlichaam dusdanig gedraaid worden, dat de rechterhand het stuur niet meer vast heeft
  • met lage snelheid achteruit aanrijden op de bocht.
  • door middel van kleine stuurbewegingen nagenoeg evenwijdig aan de rijbaankant de bocht achteruitrijden
  • na de bocht een aantal meters achteruit rijden met de wielen in de rechtuit stand weer vooruit wegrijden.
Kijkgedrag
  • Voor en tijdens het achteruit rijden goed opletten.
  • Spiegels gebruiken ,en geven van/reageren op signalen
  • Vóór het wegrijden richting aangeven.
  • De richtingaanwijzer kort na het wegrijden buiten werking stellen.
Parkeren in een haaks of schuin vak
De bedoeling is om:
  • voor- of achterwaarts in een haaks of schuin gelegen parkeervak te parkeren gebruik te maken van een
  • parkeervak aan de linker- en of rechter zijde van de weg
  • Parkeren in een vak voorwaarts
  • indien nodig twee vakken voor het parkeervak waar je wilt parkeren stoppen.
  • hiervandaan oprijden en het moment van insturen bepalen (eventueel ‘opsturen’ is toegestaan)vlot en gedoseerd insturen
  • tijdig de wielen in de rechtuit stand zetten, als zo goed als volledig het vak is ingereden.
Parkeren in een vak achterwaarts
  • indien nodig twee vakken voorbij het parkeervak waar je wilt parkeren stoppen.
  • langzaam achteruit rijden tot een zodanig punt, dat door vlot insturen geheel in het betreffende vak wordt uitgekomen bij het tot stilstand komen staan de wielen weer in de rechtuit stand.
Kijkgedrag
  • Voor en tijdens het parkeren goed opletten.
  • Spiegels gebruiken ,en geven van/reageren op signalen
  • Vóór het wegrijden richting aangeven.
  • De richtingaanwijzer kort na het wegrijden buiten werking stellen.
Fileparkeren vooruit of achteruit. 
De bedoeling is om:
  • bij het voorwaarts fileparkeren, met gebruikmaking van een beperkte ruimte, de auto voor een andere geparkeerde auto langs de trottoirband te parkeren.
  • bij het achterwaarts fileparkeren de auto kort achter een andere geparkeerde auto langs de trottoirband te parkeren.
Wijze van uitvoeren (voertuigbeheersing)
  • Voorwaarts fileparkeren
  • indien nodig stoppen voor de plaats waar vooruit ingeparkeerd gaat worden.
  • vooruit wegrijden en het moment van insturen bepalen.
  • vlot en maximaal insturen
  • kort voor de trottoirband terugsturen.
  • de snelheid is laag en constant.
  • stoppen zodra de auto evenwijdig aan de trottoirband rijdt.
Achterwaarts fileparkeren
  • op voldoende afstand stoppen naast het voertuig waarachter wordt geparkeerd (ongeveer 50 cm )
  • bij het tot stilstand komen staan de wielen weer in de rechtuit stand
  • de achterkant van het eigen voertuig is dan ongeveer gelijk met die van de andere auto
  • op het juiste moment insturen (leuning achterbank) en weer terugsturen(als de buitenspiegel voorbij de achterbumper van de geparkeerde auto is
  • als de maximale ’neus uitzwaai’ is bereikt, niet onnodig wachten op naderend verkeer.
Kijkgedrag
  • Voor en tijdens het fileparkeren goed opletten.
  • Spiegels gebruiken ,en geven van/reageren op signalen
  • Vóór het wegrijden richting aangeven.
  • De richtingaanwijzer kort na het wegrijden buiten werking stellen.
Omkeren door te steken
De bedoeling is om:
  • de auto, door eenmaal achteruit te rijden, op de gekozen plaats om te keren
  • alleen de rijbaan te gebruiken, maar je mag ook om  naastgelegen parkeervakken te gebruiken bij het omkeren door te steke
Hoe moet je het doen (voertuigbeheersing)
  • stoppen op juiste afstand van de rechterzijde van de rijbaan
  • met lage en constante snelheid, scherp naar links sturen
  • kort voordat de voorbanden de trottoirband bereiken, terugsturen naar rechts
  • banden mogen zachtjes de trottoirband raken
  • bij het achteruitrijden naar rechts sturen
  • kort voordat de achterbanden het trottoir bereiken, terugsturen naar links
  • banden mogen zachtjes de trottoirband raken
  • bij het oprijden verder naar links sturen
  • vervolgens de snelheid opvoeren en op de eigen weghelft de weg vervolgen.
Kijkgedrag
  • Voor en tijdens het omkeren goed opletten
  • Spiegels gebruiken ,en geven van/reageren op signalen
  • Vóór het wegrijden richting aangeven
  • De richtingaanwijzer kort na het wegrijden buiten werking stellen.
Hellingproef
De bedoeling bij deze verrichting is om:
  • de auto op een helling tot stilstand te brengen en weer weg te rijden
  • de auto niet weg te laten rollen en de motor niet af te laten slaan.
  • De hellingproef kan zowel stijgend (omhoog )als dalend(omlaag) uitgevoerd worden.
  • De hellingproef kan in twee situaties aan de orde zijn.
  • Het kan zijn dat deze tijdens de examenrit  (‘in parcours’) of de verrichting kan ’in opdracht’ worden uitgevoerd.
  • De hellingproef in parcours doet zich voor indien in een verkeerssituatie met het voertuig op een hellend weggedeelte gestopt moet worde
  • Bij de hellingproef in opdracht geeft de examinator de opdracht om op een helling aan de rechterzijde van de rijbaan te stoppen om de hellingproef te kunnen uitvoeren.
Dat gebeurt dus zonder dat de verkeerssituatie ter plaatse dit vereist.(bv. bij een verkeerslicht waar je stilstaat en op een helling staat ) Bij de uitvoering moet in beide situaties gehandeld worden zoals in dit onderdeel is omschreven.

Hoe moet je het doen (voertuigbeheersing)
  • stoppen aan de rechterzijde van de rijbaan
  • een keuze maken om de handrem, voetrem of een wegrijhulp.
  • wegrijden zonder weg te rollen of de motor af te laten slaan.  
Kijkgedrag
  • Voor en tijdens het optrekken en wegrijden goed opletten.
  • Spiegels gebruiken ,en geven van/reageren op signalen
  • Vóór het wegrijden richting aangeven.
  • De richtingaanwijzer kort na het wegrijden buiten werking stellen.